De dag dat we Queenstown verlieten was weer een koude bewolkte dag met een harde wind. Een meevaller was dat de weg die we gingen inmiddels was geasfalteerd, dat fiets iets makkelijker. Inmiddels zijn we wat gewend aan het klimmen, dus het ging allemaal prima. Wel moesten de regenjassen weer aan, maar ook dat is gaan wennen. De weg naar Arrowtown is een mooie klim met haarspeldbochten. In sommige bochten werden we wel bijna van de fiets geblazen, maar toch is is een berg op fietsen met haarspeldbochten best prettig. De stijgingspercentages zijn wat lager dus het fietst wat makkelijker. Onderweg reed ons nog een busje voorbij waarbij de inzittende begonnen te klappen en joelen als aanmoediging. Bij de afdaling bleek Leo weer een slag in zijn wiel te hebben. Dus maar een beetje opschieten zodat we nog op tijd voor een fietsenmaker zijn. We waren op tijd en de fietsenmaker kon meteen kijken. Er bleek een spaak gebroken te zijn, dus het probleem was zo opgelost. We zagen daar ook nog twee Zwitserse fietsers; die hadden een hele klimuitrusting inclusief pikhouweel aan hun fiets hangen.
Na Lake Hawea fietsten we nog langs Lake Wanaka. We kregen hier voor het eerst te maken met de zogenaamde “sandflies”. Dat zijn kleine zwarte vliegjes die gemeen steken, maar wat nog erger is dat de bultjes enorm jeuken. Het schijn dat de hele westkust vergeven is van deze vliegjes. Dat is bij de rustpauzes niet zo’n prettig vooruitzicht. De overnachting hadden we in een A-framed cabin met een heerlijke douche. Eten konden we apart bestellen, dus prima plek weer.
De volgende dag stond er weer een pass op het programma. Op tijd weg dus. Het eerste stuk was glooiend, maar werd alras steiler richting de Haast Pass. We fietste door prachtige bossen, maar zagen ook met grote regelmaat aangereden possums. De afdaling van de Haast Pass was best steil en we kregen kramp in de vingers van het remmen. Onderweg komen we niet veel tegen dus in het plaatsje hebben maar extra voorraden ingeslagen voor de komende dagen.